La búsqueda del término voor zich spreken ha obtenido uno resultado
Ir a
NL Neerlandés ES Español
voor zich spreken (v) [teken] hablar por sí solo (v) [teken]

NL ES Traducciones de voor

voor (o) [plaats] {m} menos (o) [plaats]
voor (o) [tijd] {m} menos (o) [tijd]
voor (particle prep adv) [time: preceding] {m} menos (particle prep adv) [time: preceding]
voor (o) [prijs] {m} a (o) [prijs]
voor (o) [algemeen] {m} por (o) [algemeen]
voor (o) [ruil] {m} por (o) [ruil]
voor (conj prep) [supporting] {m} por (conj prep) [supporting]
voor (o) [algemeen] {m} de (o) [algemeen]
voor (o) [ruil] {m} de (o) [ruil]
voor (prep) [in support of] {m} con (prep) [in support of]

NL ES Traducciones de zich

zich (v) [to seize power] usurpar (v) [to seize power]
zich (v n) [make a firm decision] resolver (v n) [make a firm decision]
zich (o) [wederkerend voornaamwoord - mv.] os (o) [wederkerend voornaamwoord - mv.]
zich (o) [wederkerend vnw. - enk.] se (o) [wederkerend vnw. - enk.]
zich (o) [wederkerend vnw. - enk. - beleefd] se (o) [wederkerend vnw. - enk. - beleefd]
zich (o) [wederkerend voornaamwoord] se (o) [wederkerend voornaamwoord]
zich (o) [wederkerend voornaamwoord - mv. - beleefd] se (o) [wederkerend voornaamwoord - mv. - beleefd]
zich (v n) [to remove hair from one's face] afeitarse (v n) [to remove hair from one's face]
zich (o) [wederkerend vnw. - enk.] se ... a sí mismo (o) [wederkerend vnw. - enk.]
zich (o) [wederkerend vnw. - enk. - beleefd] se ... a sí mismo (o) [wederkerend vnw. - enk. - beleefd]

NL ES Traducciones de spreken

spreken (v) [woorden] {n} articular (v) [woorden]
spreken (v) [woorden] {n} enunciar (v) [woorden]
spreken (v) [toespraak] {n} recitar (v) [toespraak]
spreken (v) [toespraak] {n} declamar (v) [toespraak]
spreken (v) [toespraak] {n} orar (v) [toespraak]
spreken (v) [toespraak] {n} sermonear (v) [toespraak]
spreken (v) [woorden] {n} pronunciar (v) [woorden]
spreken (v) [een gesprek voeren] {n} pronunciar un discurso (v) [een gesprek voeren]
spreken (v) [taal] {n} pronunciar un discurso (v) [taal]
spreken (v) [toespraak] {n} pronunciar un discurso (v) [toespraak]