La búsqueda del término aplazar ha obtenido 23 resultados
ES Español NL Neerlandés
aplazar (v) [tiempo] verschuiven (v) [tiempo]
aplazar (v) [to fail] buizen (v) [to fail] (p)
aplazar (v) [to fail] zakken (v) {n} [to fail]
aplazar (v) [tiempo] verdagen (v) [tiempo]
aplazar (v) [diferir] verdagen (v) [diferir]
ES Español NL Neerlandés
aplazar (v) [derecho] verdagen (v) [derecho]
aplazar (v) [tiempo] naar later verschuiven (v) [tiempo]
aplazar (v) [diferir] naar later verschuiven (v) [diferir]
aplazar (v) [tiempo] schorten (v) [tiempo]
aplazar (v) [diferir] schorten (v) [diferir]
aplazar (v) [tiempo] opschorten (v) [tiempo]
aplazar (v) [diferir] opschorten (v) [diferir]
aplazar (v) [to defer] onderbreken (v) [to defer]
aplazar (v) [diferir] verschuiven (v) [diferir]
aplazar (v) [tiempo] uitstellen (v) [tiempo]
aplazar (v) [diferir] uitstellen (v) [diferir]
aplazar (v) [tiempo] opschuiven (v) [tiempo]
aplazar (v) [diferir] opschuiven (v) [diferir]
aplazar (v) [tiempo] vertragen (v) [tiempo]
aplazar (v) [tiempo] op de lange baan schuiven (v) [tiempo]
aplazar (v) [diferir] op de lange baan schuiven (v) [diferir]
aplazar (v) [tiempo] ophouden (v) {n} [tiempo]
aplazar (v) [derecho] opheffen (v) {n} [derecho]